Het is omdat één dezer dagen de allerlaatste mijn wordt gesloten – en dus niet de 200ste geboortedag van Karl Marx die zeventien musea in het Duitse Ruhrgebied heeft doen besluiten de gezamenlijke kunstmanifestatie Kunst & Kohle te organiseren. Terwijl de arbeiders- en klassenstrijd toch bepaald niet aan deze streek, tot voor kort één van meest geïndustrialiseerde van Europa, is voorbijgegaan. Die strijd wordt amper aangestipt in de vijf musea die wij dit weekeinde tijdens een korte Kulturreise aandoen. Het zijn mijnbouw-gerelateerde materialen (steenkool, roet, geblakerd hout, al dan niet verwrongen staal) en veelal abstracte vormen die de hoofdrol spelen – en uiteraard de kleur zwart. Het is onze Oosterburen wel toevertrouwd om zoiets gründlich aan te pakken: van kleur, speelsheid en/of relativering is in de presentaties nauwelijks sprake. Het contrast tussen de loodzware, bedompte sfeer in het Bochumse Kunstmuseum en die op de zonovergoten terrasjes buiten is immens.
Voor de musea die we bezoeken geldt dat de Kunst & Kohle-exposities best de moeite waard zijn maar dat de echte sjeu ‘m zit in de vaste collecties. In zowel het Duisburgse DKM-museum als het Bochumse Museum Unter Tage wordt moderne en hedendaagse kunst gecombineerd met ‘antieke’ Afrikaanse en Aziatische kunst en dat werkt wonderwel, met name omdat het modernere, meestal concrete en/of (post-)minimalistische werk in vrijwel alle gevallen een hoge Zen-factor heeft. Minimaal, afgemeten, hard, ‘streng’…. zien wij daar iets van een archetypische Duitse voorkeur? Wat beide (privé-)musea eveneens met elkaar gemeen hebben is het ontbreken van naambordjes. Blijkens een tekst aan de muur wist Confucius al dat het gaat om wat er te zien is, en niet om wie het heeft gemaakt. Niet dat we over dat laatste lang hoeven nadenken bij ‘groten’ als François Morellet of Richard Serra.
Het Duisburgse Lehmbruck-museum heeft een wat speelsere collectie. Hier is veel jaren ‘70 werk te zien van het soort waar wij doorgaans erg blij van worden, waaronder (om maar wat te noemen) van die typisch ondoorgrondelijke Beuys-objecten, een spijkersculptuur van de ZERO-groep en de frivole Tinguely-machine – met daarin ondermeer een draaiende tuinkabouter en een manisch bukkende badeend – die speciaal voor ons wordt aangezet. We besluiten onze trip met een bezoek aan het Zentrum für Internationale Lichtkunst te Unna en dat blijkt ook bij herhaling niets minder dan een feest. Dit keer niet alleen vanwege de ‘vaste ingrediënten’ (lees: ruimtevullende installaties van Olafur Eliasson, Joseph Kosuth en andere grote namen) maar ook omdat in het kader van Kunst & Kohle de ademende wolk van Dorette Sturm te zien is – die hier nóg mooier hangt dan in onze eigen Lichtbaden-expo van een paar jaar geleden. In Unna staat die wolk voor de lucht die we ademen en die er, met de transitie van Ruhrgebiet naar Kulturgebiet, een heel stuk schoner op is geworden. Tot onze verrassing treffen we ook de manshoge Touch Me-‘scanner’ van Blendid aan – een werk dat wij ooit in het Polderweggebied toonden. Dat liefst twee voormalige ‘Polderlicht-werken’ nu in hét lichtkunstmuseum van Europa te zien zijn, daar zijn we stiekem best een beetje trots op…
Op de foto’s vanaf boven met de klok mee: Richard Long – River Avon Mud Circle (1997) | Günther Uecker – Grave Of Lost Memories (1972) | Christian Boltanski – Totentanz (2002) | Dan Flavin – Untitled/To Rainer (1987) | Nigeriaanse sculptuur ca. 300 AD